Voorlopige voorziening opschorting besluit kerkenraad
UITSPRAAK
van het college voor het kerkelijk beroep van de Nederlandse Gereformeerde Kerken
Beslissing van de voorzitter van het college voor het kerkelijk beroep op het verzoek om een
voorlopige voorziening in de zaak tussen
[indiener] te [plaats 1] (verder te noemen: de verzoeker)
en
de kerkenraad van de Nederlandse Gereformeerde Kerk te [plaats 1] (verder te noemen: de kerkenraad)
Procesverloop
Uit de door de verzoeker overgelegde stukken in de hoofzaak en bij het verzoek om voorlopige
voorziening blijken de volgende feiten:
1. Op 15 december 2022 heeft de kerkenraad een tweetal besluiten genomen, die bekend zijn gemaakt
in [document] nr 5 van gelijke datum. Deze besluiten betreffen:
a. het houden van gezamenlijke kerkdiensten per 1 januari 2023 van de Gereformeerde Kerk
vrijgemaakt van [plaats 1] en de Nederlands Gereformeerde Kerk van [plaats 2] in [kerkgebouw 2] in
[plaats 2];
b. het houden van gezamenlijke vergaderingen van beide kerkenraden.
2. De verzoeker heeft op 21 januari 2023, aangevuld op 25 januari 2023, tegen deze besluiten een
bezwaarschrift ingediend bij de kerkenraad. Hij heeft daarbij de kerkenraad gevraagd de werking van
de besluiten van 15 december 2022 op te schorten.
3. Op 20 februari 2023 heeft de kerkenraad een beslissing op het bezwaar genomen. De kerkenraad
heeft besloten aan de bezwaren niet tegemoet te komen door de genomen besluiten terug te draaien.
Ook heeft de kerkenraad besloten aan het verzoek om opschorting niet te voldoen.
4. De verzoeker heeft op 22 februari 2023 tegen de beslissing op het bezwaar beroep ingesteld bij
de classis [naam classis]. Op 25 april 2023 heeft de classis besloten dit beroepschrift door te
zenden aan het college voor het kerkelijk beroep. Op 1 mei 2023 is het beroepschrift daadwerkelijk
aan het college doorgezonden.
5. Op 19 april 2023 heeft de kerkenraad besloten tot verkoop van het kerkgebouw [kerkgebouw 1].
Dit besluit is gepubliceerd in het kerkblad [...] van 7 mei 2023.
6. De verzoeker heeft op 16 mei 2023 tegen het besluit tot verkoop een bezwaarschrift ingediend
en het verzoek om opschortende werking gedaan. Op dit bezwaarschrift en het verzoek om opschorting
heeft de kerkenraad, voor zover ten tijde van deze uitspraak bekend, nog geen beslissing genomen.
7. Op 17 mei 2023 heeft de verzoeker zich tot het college voor het kerkelijk beroep gewend met
het verzoek om een voorlopige voorziening.
8. Op 24 mei 2023 en 26 mei 2023 heeft de voorzitter van het college telefonisch contact gehad
met respectievelijk de verzoeker en de predikant namens de kerkenraad. Op basis van deze gesprekken
heeft de voorzitter besloten een hoorzitting te beleggen.
9. Op maandag 5 juni 2023 is in het kerkgebouw [kerkgebouw 1] een hoorzitting gehouden, waarvan
een verslag is opgemaakt.
Verzoek om voorlopige voorziening
In zijn verzoek van 17 mei 2023 verwijst de verzoeker naar het advies van 19 april 2023 van de
deputaten beroepszaken van de classis op basis waarvan de classis tot doorzending van het
beroepschrift van de verzoeker heeft besloten. In dat advies schrijven de deputaten: “Op 5 april
2023 is aan de KR van de GKv [plaats 1] bevestigd dat voorshands geen besluiten zullen worden
genomen welke zullen leiden tot verkoop van het gebouw van de GKv en daarmee tot een onomkeerbare
situatie”. Vervolgens schrijven zij: “De deputaten overwegen dat met de toezegging van de KR van de
GKv [plaats 1] zoals bevestigd op 5 april 2023 een spoedeisend belang bij schorsing van de
besluiten is komen te vervallen totdat van de KR GKv [plaats 1] alsnog anders wordt vernomen, zodat
het verzoek kan worden aangehouden”.
De verzoeker geeft aan dat de deputaten beroepszaken met deze passages wilden voorkomen “dat het
ingestelde beroep tegen het besluit van de kerkenraad van de GKv [plaats 1] van 15 december 2022
zou worden gefrustreerd door een besluit van de kerkenraad over de verkoop van het kerkgebouw
[kerkgebouw 1] in [plaats 1]. Op 19 april 2023 heeft de kerkenraad evenwel besloten om het
kerkgebouw te verkopen.
Ondanks dat de inschakeling van deputaten beroepszaken door het moderamen van de classis bij de
kerkenraad bekend was en deputaten wilden voorkomen dat tijdens hun werkzaamheden door de
kerkenraad een onomkeerbaar besluit zou worden genomen, heeft de kerkenraad niet gewacht op de
afloop van deze procedure. Door deze gang van zaken heeft de kerkenraad het gewekte vertrouwen,
zoals door deputaten verwoord in de bevestiging van 5 april 2023, geschonden”, aldus de verzoeker.
Zijn verzoek is dan ook om uit te spreken dat:
a. de uitvoering van het besluit van de kerkenraad van 15 december 2022 wordt geschorst;
b. door de kerkenraad gedurende de behandelingstijd van het beroepschrift d.d. 22 februari 2023,
niet opnieuw een onomkeerbaar besluit wordt genomen.
De door verzoeker aangehaalde eerste passage uit het advies van de classicale deputaten wordt, zo
is tijdens de hoorzitting door de kerkenraad aangevoerd, door de kerkenraad anders geïnterpreteerd.
De aan de kerkenraad door deputaten gestelde vraag ging over het nemen van een besluit tijdens de
vergadering van de kerkenraad op 5 april 2023 en houdt geen toezegging in met betrekking tot een
onomkeerbare situatie.
Overwegingen
1. Op grond van artikel F5.3 van de kerkorde in samenhang met artikel 7 van de landelijke
regeling voor de kerkelijke rechtspraak kan de voorzitter van het college voor het kerkelijk beroep
in een spoedeisende situatie een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op
de betrokken belangen, dat vereist.
2. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient samen te hangen met het op
dat moment bij het college aanhangige beroepschrift.
3. Het aanhangige beroepschrift heeft betrekking op de beslissing op het bezwaar van 20 februari
2023 van de kerkenraad en gaat over twee, op 15 december 2022, genomen besluiten: om vanaf 1
januari 2023 de kerkdiensten in de [kerkgebouw 2] in [plaats 2] te houden én de vergaderingen van
de kerkenraad gezamenlijk te houden met de kerkenraad van de Nederlands Gereformeerde Kerk te
[plaats 2].
4. Deze besluiten van de kerkenraad zijn inmiddels per 1 januari 2023 geëffectueerd zodat van een
spoedeisende situatie en van onverwijlde spoed geen sprake is.
5. De verzoeker heeft, samengevat en op de hoorzitting bevestigd, als zijn belang bij een
voorlopige voorziening aangegeven dat de kerkenraad op dit moment geen onomkeerbare besluiten
neemt.
6. In het lopende traject binnen de kerkelijke gemeente van [plaats 1] ziet de voorzitter op dit
moment één concreet te nemen besluit dat een onomkeerbare situatie met zich mee kan brengen en dat
is de verkoop van het kerkgebouw. Tegen het besluit van de kerkenraad van 19 april 2023 om tot
verkoop van het kerkgebouw [kerkgebouw 1] over te gaan, ligt op dit moment een bezwaarschrift en
een verzoek om opschorting van de verzoeker bij de kerkenraad. Voor zover ten tijde van deze
uitspraak bekend is daarop door de kerkenraad nog geen beslissing genomen.
7. Het besluit tot verkoop van het kerkgebouw maakt geen onderdeel uit van het bij het college
aanhangige beroepschrift van 22 februari 2023. Een door de voorzitter te treffen voorlopige
voorziening kan hierop dan ook niet gericht zijn. Dit zou zijn bevoegdheid op dit moment te buiten
gaan.
Uitspraak:
De voorzitter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Den Haag, 16 juni 2023 mr. J. Storm
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Het houden van gezamenlijke diensten en verkoop kerkgebouw
UITSPRAAK
van het college voor het kerkelijk beroep van de Nederlandse Gereformeerde Kerken
Uitspraak van het college voor het kerkelijk beroep op de beroepen van 22 februari 2023 en 16 juni 2023 in de zaak tussen
[indiener] te [plaats 1] (verder te noemen: de indiener)
en
de kerkenraad van de Nederlandse Gereformeerde Kerk te [plaats 1] (verder te noemen: de kerkenraad)
tegen de beslissingen van de kerkenraad van:
1.
20 februari 2023 op het bezwaar van de indiener van 21 januari 2023 dat zich richt tegen het besluit van 15 december 2022 tot (1) het houden van gezamenlijke kerkdiensten per 1 januari 2023 van de Gereformeerde Kerk vrijgemaakt van [plaats 1] (verder te noemen: GKv) en de Nederlands Gereformeerde Kerk van [plaats 2] (verder te noemen: NGK) in [kerkgebouw 2] in [plaats 2] en tot (2) het houden van gezamenlijke vergaderingen van beide kerkenraden (het beroep tegen deze beslissing wordt verder genoemd: beroep 1);
2.
9 juni 2023 op het bezwaar van de indiener van 16 mei 2023 dat zich richt tegen het besluit van 19 april 2023 tot verkoop van het kerkgebouw [plaats 1] en het inzetten van de opbrengst daarvan voor een nieuwe gezamenlijke locatie in [plaats 2] (het beroep tegen deze beslissing wordt verder genoemd: beroep 2).
Procesverloop
Uit de door de indiener en de kerkenraad overgelegde stukken en de behandeling op de hoorzitting van 10 juli 2023 blijken, voor zover het college deze van belang acht in het kader van de ingestelde beroepen, de volgende feiten en omstandigheden:
1.
De GKv en NGK hebben, na een periode van verkenning, op 25 januari 2017 een verklaring ondertekend (bijlage 2 bij verweerschrift in beroep 1) waarin zij elkaar herkennen en erkennen als kerk van Christus. Daarna is een commissie ‘samen één’ aan het werk gegaan met als doel om elkaar als gemeenteleden beter te leren kennen. Dit resulteerde onder meer in het gezamenlijk beroepen van een predikant. In [document 1] van 5 januari 2022 (bijlage 1 in beroep 1) stelt de kerkenraad van de GKv voor dat hij zich van harte uitspreekt om met de NGK [plaats 2] één gemeente te willen vormen en roept hij de gemeente op daarmee in te stemmen. De kerkenraad baseert dit voorstel op een gehouden enquête binnen de gemeente en een gemeentevergadering op 31 oktober 2021 waaruit blijkt dat het merendeel van de gemeente, genoemd wordt het aantal van driekwart, de voorkeur geeft aan het komen tot één gemeente. Bij brief van 12 januari 2022 reageert de indiener op dit voorstel (bijlage 2 in beroep 1). Hij plaatst kanttekeningen bij [document 1] en het voorstel en gaat daarbij onder meer in op het te volgen proces en de betrokkenheid van de gemeente daarbij. De indiener meent dat een stappenplan moet worden opgesteld met inbreng van de gemeente. Het stappenplan en de te nemen stappen vragen (steeds) om instemming van de gemeente.
De uitspraak om één gemeente te willen vormen met de NGK [plaats 2] acht hij strikt genomen een verkeerde volgorde in het proces. Op 24 januari 2022 besluit de kerkenraad definitief uit te spreken om met de NGK [plaats 2] één gemeente te willen gaan vormen. Dit besluit wordt op 29 januari 2022 per e-mail aan de gemeente meegedeeld, waarbij het besluit [...] is bijgevoegd (bijlage 3 en 4 in beroep 1).
2.
In [document 2], de nummers 1, 2, 3 en 4 van respectievelijk 26 februari 2022, 7 april 2022, 12 augustus 2022 en 17 november 2022 doet de kerkenraad aan de gemeente verslag van de voortgang van het proces (bijlagen 5, 6, 7 en 9 in beroep 1). In het kader van de ingestelde beroepen is uit deze [document 2] onder meer de volgende informatie van belang:
−
In [document 2] van 26 februari 2022 spreekt de kerkenraad uit te beseffen dat samengaan als twee gemeenten niet vanzelf gaat. “Er zijn voetangels en klemmen waar we rekening mee zullen moeten houden. Het is belangrijk dat we royaal de ruimte bieden voor kritische input over hoe we het proces vormgeven. Het is niet de bedoeling dat het fusieproces verwordt tot een feestje van kerkenraden en daarom moeten we ons ervoor inzetten om de gemeenteleden echt te betrekken in de besluitvorming” (einde citaat). In dit bulletin wordt ook het besluit weergegeven dat besluitvorming over het fusieproces voortaan zal plaatsvinden in een vergadering van de beide kerkenraden samen. Het [document 2] sluit af: “Niet iedereen in de gemeente is blij met het besluit om te gaan fuseren. Bij sommigen roept dat pijnlijke herinneringen wakker. Verder wordt over het tempo en over de vorm en ook over de noodzaak van fuseren heel verschillend gedacht. Als kerkenraden beseffen we dat. Daarom is ons verlangen dat zoveel mogelijk gemeenteleden meespreken en meedenken over het samengaan van de twee gemeenten. En vooral hopen we dat er veel gebed is. Laten we samen bidden dat Gods Geest ons leidt zodat we steeds meer naar God toegroeien en daardoor elkaar steeds meer gaan herkennen als mensen die bij God horen” (einde citaat).
−
In [document 2] van 7 april 2022 wordt melding gemaakt van een werkgroep die de zoektocht naar een nieuwe locatie vanaf heden in gezamenlijkheid gaat oppakken. Ook wordt melding gemaakt van de Regiegroep die onder meer tot opdracht heeft om beide kerkenraden samen te voegen tot één kerkenraad en om de locatie(s) voor de samenkomsten te bepalen. Er wordt ook ingegaan op de werkzaamheden van de Werkgroep locatie en op de uitgangspunten, opties en afwegingen voor de locatiekeuze. Ook dit bulletin sluit af met het hierboven weergegeven citaat. Het bulletin bevat als bijlage de opdracht aan de Regiegroep Eenwording.
−
In [document 2] van 12 augustus 2022 wordt aangegeven dat de eerste stap in de eenwording is het bij elkaar komen tijdens de zondagse diensten op één plek. Ook worden de verschillende stappen in het proces benoemd, waaronder het houden van gezamenlijke informatie- en thema-avonden. Ook wordt benoemd de wens om vanaf 1 januari 2023 op zondag op één locatie samen te komen en de keuze voor [plaats 2] als centrale locatie van de samenkomsten.
−
In [document 2] van 17 november 2022 wordt verslag gedaan van de extra gezamenlijke kerkdienst van beide gemeenten en een bijeenkomst na de kerkdienst op 25 september 2022. In de aankondiging van deze kerkdienst en aansluitende bijeenkomst (bijlage 8 in beroep 1) melden de kerkenraden dat in het proces van eenwording een cruciaal moment is bereikt waarop door de beide kerkenraden belangrijke besluiten genomen moeten worden. Dit soort ingrijpende besluiten, zo schrijven de kerkenraden, kunnen zij alleen nemen als er een goed draagvlak voor is. De kerkenraden willen op 25 september 2022 onder meer de vragen voorleggen of 1 januari 2023 een goed moment is om vanaf die datum alleen nog gezamenlijke diensten te beleggen én om daarvoor [plaats 2] te kiezen als geografisch middelpunt, zowel voor de korte als lange termijn. In het verslag van de bijeenkomst wordt als uitkomst vermeld dat vrijwel alle aanwezigen instemmen met de komende fusie en dat vrijwel alle aanwezigen
er mee instemmen dat er vanaf 1 januari 2023 alleen nog gezamenlijke diensten zullen zijn. Over de locatie voor de gezamenlijke diensten lopen de meningen uiteen. De kerkenraad van de GKv heeft zich op dat laatste punt vervolgens beraden en kan aanvaarden dat de kerkdiensten in [plaats 2] gehouden gaan worden, mits het een reële optie is.
3.
Op 30 november 2022 vindt er in het kerkgebouw in [plaats 1] een gemeentevergadering plaats. Tijdens deze vergadering wordt gesproken over de locatie van de gezamenlijke kerkdiensten vanaf 1 januari 2023 en blijkt dat de kerkenraad van de NGK van [plaats 2] heeft besloten dat deze diensten moeten plaatsvinden in [kerkgebouw 2] in [plaats 2]. Hoewel de kerkenraad van de GKv aan de gemeente een aantal mogelijkheden had willen voorhouden zijn de opties nu beperkt tot twee: [kerkgebouw 2] in [plaats 2] accepteren of het proces van samengaan stoppen (bijlage 10 in beroep 1). Van deze gemeentevergadering is een verslag gemaakt (bijlage 12 in beroep 1). Daaruit blijkt de moeite met de houding van de NGK en het gevoel niet serieus genomen en overstemd te worden. Ook worden (fysieke) belemmeringen genoemd om de diensten in [kerkgebouw 2] te bezoeken. De kerkenraad zal de moeiten bespreken met de NGK in een gezamenlijke vergadering van beide kerkenraden op 7 december 2022. Tijdens deze vergadering, in aanwezigheid van de leden van de regiegroep uit beide gemeenten, is het gevoel van ‘gedomineerd worden’ uitgesproken. Hierbij bleek dat er sprake was van slechte onderlinge communicatie en dat daarom is afgesproken om voortaan gezamenlijk te vergaderen. Verder groeide tijdens dat overleg de consensus dat het voor de gezamenlijke gemeenten het beste is om de kerkdiensten ook op korte termijn in [plaats 2] te houden (verweerschrift in beroep 1). In een brief van 30 november 2022 (bijlage 11 in beroep 1) richt de indiener zich met het oog op de gemeentevergadering tot zijn kerkenraad. Zijn brief richt zich met name op de onderbouwing van de keuze voor [plaats 2] als locatie voor de gezamenlijke diensten en specifiek op [kerkgebouw 2] en de naar zijn mening inconsistentie in de communicatie daarover. Hij doet het voorstel om vanaf 1 januari 2023 de kerkdiensten te houden in [kerkgebouw 1] tot er meer duidelijkheid is over de onderwerpen die de indiener in zijn brief heeft genoemd. Aan het einde van zijn brief maakt de indiener nog een opmerking over de procedure. In tegenstelling tot de nu gekozen procedure moeten onderwerpen eerst in de (beide) gemeenten worden behandeld, waarna de kerkenraden aan de hand van de ingebrachte standpunten een besluit nemen. Hij verzoekt de kerkenraad de procedure aan te passen en om te keren.
4.
Op 15 december 2022 neemt de kerkenraad in gezamenlijkheid met de kerkenraad van de NGK vervolgens een tweetal besluiten, die bekend zijn gemaakt in [document 2] nr. 5 van gelijke datum (aangemerkt als het bestreden, primaire besluit in beroep 1). Deze besluiten betreffen:
a. het houden van gezamenlijke kerkdiensten per 1 januari 2023 van de GKv en de NGK in [kerkgebouw 2] in [plaats 2];
b. het houden van gezamenlijke vergaderingen van beide kerkenraden.
In deze vergadering zijn de punten die vanuit de GKv-gemeente zijn aangedragen door de predikant ingebracht (verweerschrift in beroep 1). In [document 2] nr. 5 wordt onder meer de keuze voor [plaats 2] nader onderbouwd. Er wordt op onder meer 19 december 2022 een sessie gehouden in [kerkgebouw 1] waar gelegenheid is om vragen te stellen. De indiener heeft op 21 januari 2023, aangevuld op 25 januari 2023, tegen deze besluiten een bezwaarschrift ingediend bij de kerkenraad. Hij heeft daarbij de kerkenraad gevraagd de werking van de besluiten van 15 december 2022 op te schorten. Op 20 februari 2023 heeft de kerkenraad een beslissing op het bezwaar genomen. De kerkenraad heeft besloten aan de bezwaren niet tegemoet te komen en de genomen besluiten niet terug te draaien. Ook heeft de kerkenraad besloten aan het verzoek tot opschorting niet te voldoen. Tegen deze beslissing op het bezwaar heeft de indiener op 22 februari 2023 beroep ingesteld bij de classis [...]. Op 25 april 2023 heeft
de classis besloten dit beroepschrift door te zenden aan het college voor het kerkelijk beroep. Op 1 mei 2023 is het beroepschrift aan het college doorgezonden.
5.
In [document 2] 6 van 14 januari 2023 (bijlage 13 in beroep 1) wordt aan het besluit van 15 december 2022 tot het houden van de gezamenlijke kerkdiensten in [kerkgebouw 2] in [plaats 2] een vervolg gegeven. De eerste alinea van de [document 2] luidt: “In de vorige [document 2] ging het met name over de keuze van de kerkenraden om in [plaats 2] de diensten te houden. Hierover zijn twee sessies gehouden om de vragen die hierover leven te beantwoorden. Voor een aantal mensen van met name de GKV [plaats 1] levert dit pijn en verdriet op. We hebben hier begrip voor en hopen en bidden dat dit door de tijd zal helen. Fijn om te merken dat er ook veel enthousiasme is over het genomen besluit om alle diensten gezamenlijk te houden” (einde citaat). Vervolgens wordt aangekondigd dat zondag 22 januari 2023 na de dienst een korte presentatie wordt gehouden over de vragen naar de mogelijkheden van een (eigen) geschikt gebouw voor de samengevoegde gemeenten. In [document 2] wordt daarna een korte samenvatting gegeven van de rapportage van de Werkgroep locatie over de uitgangspunten, de wensen en de potentiële geschikte locaties en wordt aangegeven dat hierover op 22 januari 2023 doorgesproken kan worden.
6.
Op 13 maart 2023 heeft de kerkenraad per e-mail aan alle gemeenteleden meegedeeld het voornemen te hebben om het [kerkgebouw 1] te verkopen en de opbrengst daarvan in te zetten voor een nieuwe gezamenlijke locatie in [plaats 2]. Alvorens dit besluit definitief te maken heeft de kerkenraad de instemming van de gemeente gevraagd. In de periode van 20 maart tot en met 23 maart 2023 hebben de predikant en zijn echtgenote de gemeenteleden bezocht om te horen of er draagvlak is voor de verkoop en de besteding van de opbrengst. Op 30 adressen (van de 40) hebben 50 personen hun mening gegeven. Met de verkoop van [kerkgebouw 1] zijn 44 personen akkoord, 5 personen niet akkoord en heeft 1 persoon geen mening gegeven. Met de besteding van de opbrengst zijn 43 personen akkoord, 2 personen gaan niet akkoord; 4 personen geven geen expliciet antwoord en 1 persoon heeft geen mening. De predikant en zijn echtgenote hebben vervolgens de door gemeenteleden gemaakte opmerkingen genoteerd.
7.
Op 16 maart 2023 richt de indiener zich naar aanleiding van de e-mail van 13 maart 2023 tot de kerkenraad met het verzoek om een gemeentevergadering uit te schrijven. De indiener heeft ernstige bezwaren tegen de gekozen procedure. Het vragen van instemming van de gemeente vraagt om het volgen van een open, transparante en objectieve procedure. Het afzonderlijk bezoeken van gemeenteleden voldoet hier naar de mening van de indiener niet aan. De rechtsgeldigheid van een definitief besluit, dat genomen wordt op basis van bezoeken, kan naar zijn mening worden bestreden. Voorafgaande aan de gemeentevergadering moet worden afgesproken of bij dit onderwerp met verstrekkende financiële gevolgen gewerkt moet worden met een meerderheid van stemmen of een gekwalificeerde meerderheid, waarbij naar de mening van de indiener het laatste het meest voor de hand ligt. Op 18 april 2023 reageert de kerkenraad op de e-mail van 16 maart 2023. De kerkenraad geeft uitleg over de bewust gekozen en gevolgde werkwijze. De kerkenraad wil van alle gemeenteleden hun opvatting weten. Een gemeentevergadering wordt daarvoor minder geschikt geacht vanwege de geringe opkomst, de doorgaans slechte sfeer en het domineren van de bespreking door enkelingen. De gehanteerde werkwijze is naar de mening van de kerkenraad open en transparant omdat er van te voren duidelijk over is gecommuniceerd. De gehanteerde werkwijze is ook objectief omdat aan iedereen dezelfde vragen zijn voorgelegd en omdat de resultaten worden gepubliceerd.
8.
Op 19 april 2023 besluit de kerkenraad tot verkoop van het [kerkgebouw 1]. Dit besluit is gepubliceerd in het kerkblad ‘[...]’ van 7 mei 2023. In het besluit worden de hierboven onder 6 genoemde aantallen vermeld waar de kerkenraad de constatering aan verbindt dat er in de gemeente een groot draagvlak is voor de verkoop van [kerkgebouw 1] en voor de besteding van het geld aan een gezamenlijke nieuwe locatie. Over het tijdstip van de verkoop zal zorgvuldig overleg zijn om te zorgen dat het tijdstip van de verkoop zo gunstig mogelijk is. De kerkenraad sluit af met de oproep: “De kerkenraad beseft dat dit besluit heel gemengde gevoelens oproept. We gaan een gebouw prijsgeven waar we samen veel geld en tijd in gestoken hebben en waar het voor velen prettig kerken was. Dat is de pijnlijke kant van dit besluit. We hopen dat er ook oog is voor de mooie kant van dit besluit. We kunnen het geld dat was opgebracht voor een kerkgebouw, opnieuw gaan gebruiken voor een kerkgebouw. We kunnen samen verder met de NGK [plaats 2]. Laten we ons er samen voor inzetten om nog meer naar elkaar toe te groeien zodat we samen worden opgebouwd in het geloof, tijdens de kerkdiensten en ook in allerlei activiteiten die daarnaast georganiseerd worden. We bidden om Gods zegen daarover.” (einde citaat). Op 16 mei 2023 heeft de indiener tegen het besluit van 19 april 2023 een bezwaarschrift en een verzoek om opschorting ingediend. Op dit bezwaarschrift en verzoek tot opschorting heeft de kerkenraad op 9 juni 2023 een beslissing genomen. Tegen deze beslissing op het bezwaar heeft de indiener op 16 juni 2023 beroep ingesteld bij het college (beroep 2).
9.
Op 16 juni 2023 en 22 juni 2023 heeft de kerkenraad verweerschriften ingediend in respectievelijk beroep 1 en beroep 2. Omdat in het beroepschrift 1 door de indiener is aangegeven dat de kerkenraad niet of nauwelijks concreet is ingegaan op de argumenten in het bezwaarschrift en hij dit kwalificeert als een ernstige tekortkoming, bespreekt de kerkenraad in het verweerschrift in beroep 1 alsnog de aangegeven argumenten dan wel ingediende bezwaren. In het verweerschrift in beroep 2 gaat de kerkenraad in op de punten genoemd in beroepschrift 2.
10.
Op 10 juli 2023 heeft het college de indiener en de kerkenraad tijdens een hoorzitting in Amersfoort de gelegenheid geboden hun standpunten nader toe te lichten en heeft het college de partijen daarover bevraagd. Van deze hoorzitting is een verslag opgemaakt.
Beroepen en voorlopige voorziening
1.
Op 22 februari 2023 heeft de indiener beroep ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar van de kerkenraad van 20 februari 2023 (beroep 1). Deze procedure heeft betrekking op het primaire besluit van 15 december 2022 tot (1) het houden van gezamenlijke kerkdiensten per 1 januari 2023 van de GKv en de NGK in [kerkgebouw 2] in [plaats 2] en tot (2) het houden van gezamenlijke vergaderingen van beide kerkenraden. In het beroepschrift wordt verwezen naar het onderliggende bezwaarschrift van 21 januari 2023, aangevuld op 25 januari 2023. De indiener voert aan dat de kerkenraad niet of nauwelijks concreet is ingegaan op de argumenten in zijn bezwaarschrift, hetgeen hij als een ernstige tekortkoming ziet. Met inachtneming van hetgeen is aangevoerd in het (aanvullende) bezwaarschrift komt het ingestelde beroep er in de kern op neer dat de indiener van mening is dat aan het fusieproces en het besluit van 15 december 2022 procedurele tekortkomingen kleven en het besluit niet gedragen wordt door voorafgaande keuzes en afspraken. Op 16 juni 2023 heeft de kerkenraad een verweerschrift ingediend waarin hij alsnog inhoudelijk ingaat op de door de indiener in de bezwaarprocedure aangevoerde argumenten.
2.
In verband met het beroep van 22 februari 2023 heeft de indiener op 17 mei 2023 bij de voorzitter van het college voor het kerkelijk beroep een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Op 5 juni 2023 zijn de indiener en de kerkenraad omtrent dit verzoek gehoord op een hoorzitting in [plaats 1]. De voorzitter heeft bij beslissing van 16 juni 2023 het verzoek afgewezen omdat er geen sprake was van een spoedeisende situatie en van onverwijlde spoed.
3.
Op 16 juni 2023 heeft de indiener beroep ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar van de kerkenraad van 9 juni 2023 (beroep 2). Deze procedure heeft betrekking op het primaire besluit van 19 april 2023 tot verkoop van het [kerkgebouw 1] en het inzetten van de opbrengst daarvan voor een nieuwe gezamenlijke locatie in [plaats 2]. De indiener voert diverse argumenten aan die er in de kern op neer komen dat de kerkenraad op een aantal aangedragen argumenten in het bezwaarschrift niet is ingegaan, dat de procedure onder meer onzorgvuldig is en dat het genomen besluit tot verkoop prematuur is. Op 22 juni 2023 heeft de kerkenraad een verweerschrift ingediend waarin hij inhoudelijk ingaat op de door de indiener aangevoerde argumenten.
4.
Aangezien de primaire besluiten en de ingestelde beroepen in het proces tot eenwording van de kerken van [plaats 1] en [plaats 2] in elkaars verlengde liggen, heeft het college besloten beide beroepen gevoegd te behandelen en daarin één uitspraak te doen.
Van toepassing zijnde kerkelijk recht, bevoegdheid en ontvankelijkheid
1.
De Landelijke Vergadering NGK/Generale Synode GKv te Zoetermeer 2022-2023 heeft in het kader van de eenwording van beide kerkverbanden ten aanzien van de kerkelijke rechtspraak, voor zover hier van belang, de volgende besluiten genomen:
a.
Wanneer voor 1 mei 2023 beroep wordt ingesteld bij een classis, een particuliere synode, een regiovergadering of de commissie van beroep in predikantszaken, blijft deze vergadering of commissie tot uiterlijk 1 mei 2024 bevoegd om dit af te handelen in de samenstelling en volgens de regelingen die tot 30 april 2023 geldig waren. Is ze daartoe niet in staat, dan draagt ze de zaak over aan het landelijke college voor het kerkelijk beroep.
b.
Elk beroep, hoger beroep of verzoek tot herziening wordt beoordeeld volgens het recht dat gold toen het bestreden besluit genomen werd.
2.
De primaire, bestreden besluiten van de kerkenraad dateren van 15 december 2022 en 19 april 2023 en zijn daarmee genomen voor 1 mei 2023. Dit betekent dat in beide beroepsprocedures het recht van de GKv geldt en wordt toegepast.
3.
Omdat het college op 1 mei 2023 in het leven is geroepen en de leden per die datum zijn benoemd is wel het procesrecht dat is vastgelegd in de Landelijke regeling voor de kerkelijk rechtspraak, vastgesteld door de Landelijke Vergadering NGK/Generale Synode GKv te Zoetermeer 2022-2023, van toepassing.
4.
Het beroep 1 is ingesteld bij de classis [...] op 22 februari 2023. Op 25 april 2023 heeft de classis besloten het beroepschrift door te zenden aan het college voor het kerkelijk beroep. Op 1 mei 2023 is het beroepschrift door het college ontvangen. Gelet op het overgangsrecht onder a, zoals hierboven onder 1 aangehaald, acht het college zich bevoegd om op het beroep uitspraak te doen.
5.
Beide beroepen zijn tijdig ingesteld en voldoen ook overigens aan de eisen die daaraan gesteld worden zodat de indiener in beide beroepen ontvankelijk is.
Overwegingen
1.
Het college stelt het volgende voorop. In geding is een tweetal besluiten van de kerkenraad die onderdeel uitmaken van een breder proces van fusie/eenwording van twee kerkelijke gemeenten. Beide gemeenten behoren sinds 1 mei 2023 tot het nieuwe kerkverband van de Nederlandse Gereformeerde Kerken en zijn nu de zelfstandige gemeenten [plaats 1] en [plaats 2]. Artikel E4.2 van de kerkorde van het nieuwe kerkverband per 1 mei 2023 bepaalt dat het besluit van de kerkenraden tot samenvoeging de bewilliging behoeft van de gemeente en de goedkeuring van de regionale vergadering. Artikel B34.1 van de kerkorde van de GKv tot 1 mei 2023 bevat de soortgelijke bepaling dat samenvoeging van kerken plaats vindt krachtens besluit van de betrokken kerkenraden, na raadpleging van de gemeenten en met goedkeuring van de classis. Uit de behandeling van de beroepen is niet gebleken dat deze procedure conform de kerkorde, zowel voor als na 1 mei 2023, formeel is doorlopen. Zo blijkt uit de overgelegde stukken niet dat de regionale vergadering dan wel de classis een goedkeuringsbesluit heeft genomen en is een dergelijk besluit ook niet door de kerkenraad aan het college overgelegd. Daarmee berust het fusieproces en de stappen daarbinnen nog steeds op een verlangen en een wederzijdse herkenning en erkenning, vastgelegd in een verklaring van 25 januari 2017. In deze beroepsprocedure is een kerkordelijk besluit tot samenvoeging dan ook niet aan de orde.
2.
De kerkenraad heeft onder meer in het verweerschrift in beroep 2 aangegeven dat zijn besluit van 24 januari 2022 om definitief uit te spreken om met de NGK [plaats 2] één gemeente te willen gaan vormen een definitief karakter draagt (zie onderdeel 1 onder procesverloop). Niemand van de leden van de gemeente, waaronder de indiener, heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend. Daarmee is het besluit volgens de kerkenraad onomkeerbaar te noemen en kunnen er geen kerkelijke rechtsmiddelen meer tegen aangewend worden. Alle hierna genomen besluiten, zo betoogt de kerkenraad, dus ook het besluit waarvan beroep, vloeien uit dit besluit voort.
3.
In het licht van overweging 1 kan het college de kerkenraad in deze stellingname niet volgen. Wanneer voor het definitieve besluit tot samenvoeging nog niet de kerkordelijke weg is bewandeld moet het er voor gehouden worden dat het besluit van 24 januari 2022 een voorlopig (dan wel voorgenomen of principe-) besluit is dat de basis legt voor verdere stappen op de weg naar de samenvoeging. Dit sluit ook aan bij de woorden die de kerkenraad zelf kiest in het besluit [...], laatste alinea, van 24 januari 2022 en bij de communicatie nadien. In die zin is het besluit van 24 januari 2022 niet onomkeerbaar omdat bij elke stap alsnog besloten kan worden om het proces te stoppen. Ook kunnen tegen de (deel)besluiten die in dat kader worden genomen kerkelijke rechtsmiddelen worden aangewend. De drie primaire besluiten moeten dan ook gezien worden als stappen op weg in het proces naar het definitieve en door de regionale vergadering goed te keuren besluit tot samenvoeging.
4.
Op basis van de ingestelde twee beroepen tegen de beslissingen op het bezwaar ligt het op de weg van het college om nu drie stappen binnen dat proces te beoordelen: (1) het houden van gezamenlijke kerkdiensten per 1 januari 2023; (2) het houden van gezamenlijke vergaderingen van beide kerkenraden per 1 januari 2023; (3) de verkoop van het [kerkgebouw 1] en het inzetten van de opbrengst daarvan voor een nieuwe gezamenlijke locatie in [plaats 2].
5.
Op grond van artikel F76.1 in samenhang met artikel F73.1 van de kerkorde van de GKv staat beroep open op de grond dat de beslissing op het bezwaar in strijd is met het Woord van God of het kerkelijk recht, of de opbouw van de gemeente schaadt, of de indiener persoonlijk onrecht aandoet waarin hij niet kan berusten. Het college zal de twee ingestelde beroepen daarop toetsen.
6.
In de bezwaar- en beroepschriften alsmede in de verweerschriften wordt gedetailleerd ingegaan op gebeurtenissen, handelingen en opvattingen van de indiener en de kerkenraad, die betrekking hebben op het gehele proces en de verschillende stappen daarbinnen. Het is de taak van het college om op basis van de overgelegde stukken en het besprokene op de hoorzitting een oordeel te geven aan de hand van de onder 5 genoemde kerkordelijke criteria, zonder daarbij op elk detail in te hoeven gaan als deze details niet of niet direct relevant zijn in het licht van die kerkordelijke criteria. Daarbij zal met name bij de criteria ‘opbouw van de gemeente’ en ‘persoonlijk onrecht’ de vraag aan de orde komen of de kerkenraad in alle redelijkheid en op zorgvuldige wijze de genomen stappen heeft kunnen zetten en de daarbij behorende besluiten heeft kunnen nemen.
7.
Eén van de kernbezwaren van de indiener heeft betrekking op de wijze waarop het fusieproces vorm wordt gegeven en de stappen die daarbinnen worden genomen. Hij stelt onder meer in zijn brief van 30 november 2022 (bijlage 11 in beroep 1; zie ook onderdeel 3 onder procesverloop) dat de gemeenteleden in een fusieproces het primaat hebben en niet de kerkenraden en de regiegroep. Onderwerpen moeten eerst in de gemeenten (gemeentevergaderingen) worden behandeld. Aan de hand van de standpunten in de gemeenten wordt daarna door de kerkenraden een besluit genomen. Hij verzoekt de kerkenraad dan ook de procedure op deze manier aan te willen passen.
8.
Op grond van het kerkelijk recht komt aan de kerkenraad, binnen de GKv gevormd door de predikant en de ouderlingen, de leiding over de gemeente toe. In dat kader neemt de kerkenraad ook besluiten. De kerkorde van de GKv bepaalt dat de kerkenraad (daarbij) rekent met de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenteleden en de gemeente raadpleegt met het oog op de hoofdzaken van zijn beleid (B29.4). De kerkenraden zorgen voor een behoorlijk bestuur en beheer in alle materiële aangelegenheden (G83.1) en bij beslissingen met verstrekkende financiële gevolgen vraagt de kerkenraad vooraf de instemming van de gemeente (G83.4).
9.
In de gedachtegang van de indiener dat gemeenteleden het primaat hebben in een fusieproces kan het college zich niet vinden. Dit volgt niet uit het kerkelijk recht. Het primaat komt in het algemeen de kerkenraad toe. De kerkenraad bepaalt in dezen ook de stappen die in het proces worden gezet, raadpleegt daarover de gemeente en neemt besluiten. Uit de overgelegde stukken, weergegeven onder het procesverloop, blijkt dat de kerkenraad de gemeente bij de verschillende processtappen betrokken heeft. Er is sprake geweest van communicatie op verschillende momenten, zowel schriftelijk als bij individuele gesprekken en op enkele gemeentevergaderingen en bijeenkomsten. De gemeente is uitgenodigd om haar mening te geven. De kerkenraad heeft op meerdere momenten begrip getoond voor de gemeenteleden die moeiten ondervinden met de besluiten en het proces. Het college is dan ook van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de kerkenraad de gemeente bij de aan de orde zijnde stappen niet dan wel onvoldoende heeft betrokken en geraadpleegd. Dat de kerkenraad in dat proces soms zoekende was en dat de indiener graag een andere procesbenadering wenste, doet aan dit alles niet af.
10.
Ten aanzien van het besluit van de kerkenraad van 15 december 2022 om per 1 januari 2023 gezamenlijke vergaderingen van beide kerkenraden te houden overweegt het college het volgende. Uit de overgelegde stukken en het geschetste procesverloop blijkt dat de gezamenlijke kerkenraden op 7 december 2022 tot deze stap hebben besloten om onder meer de onderlinge communicatie tussen de kerkenraden te verbeteren (zie onderdeel 3 onder procesverloop). Daarnaast blijkt uit de stukken dat de kerkenraad van de GKv nog slechts bestond uit een zeer gering aantal ambtsdragers dat ruim ligt onder het uit artikel B33 van de kerkorde van de GKv af te leiden minimaal benodigde aantal ambtsdragers. Het komt het college dan ook niet onredelijk voor dat deze kerkenraad in samenspraak met de kerkenraad van [plaats 2] tot deze stap is gekomen.
11.
Ten aanzien van het besluit van de kerkenraad van 15 december 2022 om per 1 januari 2023 gezamenlijke kerkdiensten te houden in [kerkgebouw 2] in [plaats 2] overweegt het college het volgende. Dit besluit is tweeledig, het gaat enerzijds om het houden van gezamenlijke kerkdiensten en anderzijds om de locatiekeuze voor [plaats 2].
12.
Voor wat betreft het houden van gezamenlijke kerkdiensten merkt het college op dat dit besluit hem niet onredelijk voorkomt. In het verweerschrift in beroep 1 geeft de kerkenraad een overzicht van de samenstelling van de gemeente per 4 juni 2023. Daaruit blijkt dat de gemeente uit 84 leden bestaat, waarvan 15 leden niet betrokken zijn bij de gemeente. Het college kan zich indenken dat dit aantal voor de kerkenraad een wankele basis vormt voor het in stand houden van kerkdiensten en dat de kerkenraad daarom zoekt naar samenwerking met een naburige gemeente. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het merendeel van de gemeente, genoemd wordt het aantal van driekwart, de voorkeur geeft aan het komen tot één gemeente (zie onderdeel 1 onder procesverloop). Een wezenlijk onderdeel van het zijn van één gemeente is de openbare kerkdienst om de zondag als dag van Christus’ opstanding te vieren (artikel C36.1 van de kerkorde van de GKv).
13.
Voor wat betreft de locatiekeuze voor [plaats 2] merkt het college het volgende op. Uit het verweerschrift in beroep 1 blijkt dat tijdens de vergadering van de gezamenlijke kerkenraden op 7 december 2022 de consensus groeide dat het voor de gezamenlijke gemeenten het beste is om de kerkdiensten ook op korte termijn in [plaats 2] te houden. Op 15 december 2022 hebben de gezamenlijke kerkenraden daartoe besloten. In het verweerschrift in beroep 1 heeft de kerkenraad de bespreking daarover en de overwegingen daarbij weergegeven. In het besluit, bekend gemaakt in [document 2] nr. 5 van 15 december 2022, is deze keuze ook gemotiveerd. Deze keuze, zo wordt uit de overgelegde stukken samenvattend afgeleid, is ingegeven door de ligging en positie die [plaats 2] regionaal inneemt, het ledenaantal, de (missionaire) activiteiten die de gemeente onderneemt en (missionaire) mogelijkheden die dat biedt. De locatiekeuze is niet ingegeven door het daar beschikbare gebouw, dat gezien wordt als een voorlopige locatie. Het besluit om voor [plaats 2] te kiezen komt het college op basis van deze onderbouwing niet onredelijk voor. Dat de gemeente in [plaats 1] wel een eigen kerkgebouw ter beschikking heeft met voldoende ruimte doet niet af aan de keuze van de kerkenraad om te kiezen voor die plaatselijke locatie waar de gezamenlijke gemeenten met de haar geschonken gaven de dienst in kerk en wereld waartoe Christus haar roept het beste kan vervullen (artikel C35 van de kerkorde van de GKv) of waar de gezamenlijke gemeenten het beste in woord en daad hen kunnen zoeken die God niet kennen of van Hem vervreemd zijn, om ook hen voor Christus te winnen (artikel C2.2. van de kerkorde van de nieuwe NGK).
14.
Ten aanzien van het besluit van de kerkenraad van 19 april 2023 tot verkoop van het [kerkgebouw 1] en het inzetten van de opbrengst daarvan voor een nieuwe gezamenlijke locatie in [plaats 2] overweegt het college het volgende. In lijn met het besluit van 24 januari 2022 om tot één gemeente te komen en het besluit van 15 december 2022 tot het houden van gezamenlijke kerkdiensten en daarvoor als locatie [plaats 2] aan te wijzen, ligt het bij een voortgaand proces tot fusie voor de hand dat de vraag opkomt naar het behoud dan wel het afstoten van het [kerkgebouw 1]. In het geheel van het fusieproces en de drie in beroep bestreden besluiten is dit besluit op dit moment de meest verstrekkende. In zijn beslissing van 16 juni 2023 op het verzoek om een voorlopige voorziening heeft de voorzitter van het college overwogen dat dit besluit een onomkeerbare situatie met zich mee kan brengen. Om die reden zal het college bij het beroep dat tegen dit besluit is ingesteld uitvoeriger stil staan.
15.
Uit de overgelegde stukken en behandeling op de hoorzittingen van 10 juli 2023 en 5 juni 2023 in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening, is gebleken dat het besluit tot verkoop onder meer ziet op het verkrijgen van een taxatiewaarde om zo te kunnen bepalen welke opbrengst ingezet kan worden voor een nieuwe gezamenlijke locatie in [plaats 2]. De taxatie is daarmee voorwaardelijk voor het bepalen van het budget en daarmee voor de keuze voor een nieuwe locatie. De verkoop is daarmee voorwaardelijk om daadwerkelijk een nieuwe locatie te kunnen betrekken. Dit blijkt ook uit het besluit van 15 december 2022, waarin de kerkenraad stelt dat de GKv een grotere kapitaalkracht heeft.
16.
Bij beslissingen met verstrekkende financiële gevolgen vraagt de kerkenraad op grond van artikel G83.4 van de kerkorde vooraf de instemming van de gemeente. Los van de vraag hoe deze bepaling moet worden geïnterpreteerd en of deze niet vooral ziet op negatieve financiële gevolgen die een beroep doen op de draagkracht van de gemeente, heeft de kerkenraad voorafgaand aan het definitieve besluit van 19 april 2023 wel de instemming van de gemeente onderzocht door het individueel bezoeken van 50 gemeenteleden op 30 adressen (zie onderdeel 6 van het procesverloop). Uit de reacties en het resultaat van de bezoeken blijkt dat 88% kan instemmen met de verkoop van het kerkgebouw en dat 86% kan instemmen met de besteding van de opbrengst aan een nieuwe gezamenlijke locatie. In het verweerschrift in beroep 1 geeft de kerkenraad aan dat de gemeente op 4 juni 2023 bestaat uit 40 adressen waarvan gemeenteleden op 7 adressen niet betrokken zijn op de gemeente en gemeenteleden op 3 adressen niet in staat zijn een mening te geven. Hiermee komt het aantal adressen uit op 30. Vertaald naar ledenaantallen: van de 84 leden zijn 15 leden niet betrokken op de gemeente en zijn 3 gemeenteleden niet in staat een mening te geven. De gemeente telt 15 doopleden. Per saldo resteren 51 belijdende leden. Uit dit overzicht kan de conclusie worden getrokken dat namens de kerkenraad in de periode van 20 tot en met 23 maart 2023 alle belijdende gemeenteleden die betrokken en in staat zijn een opvatting te geven, zijn gehoord en dat daarvan een zeer ruime meerderheid zich achter het besluit van de kerkenraad heeft geschaard. Daarmee heeft de kerkenraad de instemming van de gemeente verkregen.
17.
De indiener uit in zijn beroepschrift ernstige procedurele bezwaren tegen deze procedure en betwist de rechtsgeldigheid daarvan (zie onderdeel 7 van het procesverloop). Het college kan de indiener in deze opvatting niet volgen. In artikel G83.4 is niet geregeld op welke wijze de instemming van de gemeente tot stand dient te komen. Daarmee is deze vormvrij en is het aan de kerkenraad om de vorm te bepalen. Een gemeentevergadering, zoals de indiener verlangt, heeft geen kerkordelijke status en is geen vereiste voor de rechtsgeldigheid van een besluit als het onderhavige. Het college kan de kerkenraad volgen in zijn standpunt dat om verschillende redenen een gemeentevergadering minder geschikt is geacht. Door de gemeenteleden die betrokken en in staat zijn een opvatting te geven individueel te bezoeken heeft de kerkenraad
recht gedaan aan de positie van de gemeente bij dit besluit, dat terug te voeren is op artikel G83.4. Waar de indiener van mening is dat een gekwalificeerde meerderheid voor de instemming van de gemeente het meest voor de hand ligt, (wat geen kerkordelijke eis is) kan gesteld worden dat deze meerderheid met 88 resp. 86% aanwezig is.
18.
Nu de kerkenraad uit kon gaan van de instemming van de gemeente, is het vervolgens de vraag of de onomkeerbaarheid bij de verkoop van het gebouw, aan het nemen van het besluit tot verkoop nog in de weg had moeten staan. Te meer nu, zoals het college hierboven onder 1 heeft overwogen, nog geen formeel, goedgekeurd besluit tot samenvoeging is genomen. Het college merkt daarover het volgende op. Het proces tot fusie/eenwording is, na de verklaring op 25 januari 2017, met het besluit van 24 januari 2022 in een stroomversnelling gekomen. Het besluit tot verkoop van het kerkgebouw is gekoppeld aan het besluit om de opbrengst daarvan in te zetten voor een nieuwe gezamenlijke locatie in [plaats 2]. Daarnaast is het besluit gekoppeld aan het besluit om gezamenlijke kerkdiensten te houden in [plaats 2] en nog slechts incidenteel in het [kerkgebouw 1]. In een dergelijk fusieproces is het haast onontkoombaar dat op enig moment onomkeerbare beslissingen genomen moeten worden. Deze kunnen weliswaar een risico vormen. Echter gegeven de omstandigheden waarin de gemeente verkeert en de fase waarin het fusieproces zich bevindt, acht het college het besluit tot verkoop ondanks de onomkeerbaarheid daarvan niet onbegrijpelijk.
19.
Tot slot merkt het college nog op dat de kerkenraad, zoals ook uit het weergegeven procesverloop blijkt, vanaf 24 januari 2022 op verschillende momenten in het proces begrip heeft getoond voor de moeiten die bij enkele gemeenteleden leven en heeft hij daar ook bij individuele gemeenteleden aandacht aan besteed. De kerkenraad heeft de gemeente ruimte geboden om bij het fusieproces betrokken te zijn. Hij heeft de gemeente opgeroepen het proces met gebed te begeleiden. In dit alles heeft de kerkenraad blijk gegeven herderlijk voor de gemeente te willen zorgen.
20.
Alles overwegende komt het college tot het oordeel dat de kerkenraad met zijn besluiten van 15 december 2022 en 19 april 2023 niet heeft gehandeld in strijd met het Woord van God of het kerkelijk recht. Ook is het college van oordeel dat met de besluiten de opbouw van de gemeente niet is geschaad. Verder is het college van oordeel dat de indiener geen persoonlijk onrecht is aangedaan. De kerkenraad heeft in redelijkheid tot de genomen besluiten kunnen komen; niet gezegd kan worden dat de kerkenraad daarbij onzorgvuldig heeft gehandeld.
21.
Ten overvloede merkt het college nog op dat de indiener heeft aangegeven met de beroepen te beogen vrede door recht tot stand te brengen. Het college spreekt de hoop uit dat deze uitspraak duidelijkheid geeft over de juridische status van de in geding zijnde besluiten en daarmee de vrede in en de opbouw van de gemeente mag bevorderen.
Uitspraak
Het college verklaart de beroepen van de indiener tegen de beslissingen op het bezwaar van 20 februari 2023 en 9 juni 2023 ongegrond.
16 augustus 2023
mr. J. Janssens-Boer
mr. J. Storm, voorzitter
ds. W.M. van Wijk
Recht op kostenvergoeding vervalt na emeritering
UITSPRAAK
van het college voor het kerkelijk beroep van de Nederlandse Gereformeerde Kerken
Uitspraak van het college voor het kerkelijk beroep op het beroep in de zaak tussen
[indiener] te [plaats 1] hierna te noemen: de indiener,
bijgestaan door [gemachtigde]
en
de kerkenraad van de Nederlandse Gereformeerde Kerk te [plaats 2] (tot 1 mei 2023 GKv te [plaats 2]), verder te noemen: de kerkenraad
inzake het beroepschrift d.d. 26 april 2023 van de indiener, inhoudende een verzoek aan de Commissie van Beroep in Predikantszaken om
1.
uit te spreken dat het kerkenraadsbesluit van 22 november 2022 ongeldig is en
2.
een bindend advies te geven op grond van artikel 7.1, jo. artikel 5.3 jo. H2 van de Generale Regeling Predikantszaken jo artikel 3 lid 2 Generale Regeling voor de Rechtspraak in Predikantszaken, dat aan de indiener de gevraagde emeritaatsuitkering met de daarbij behorende kostenvergoedingen moet worden uitbetaald, dan wel een bindend advies te geven over wat de indiener billijkheidshalve rechtens toekomt.
Procesverloop
Uit de door de indiener en de kerkenraad overgelegde stukken en de behandeling op de hoorzitting van 23 augustus 2023 blijken de volgende feiten en omstandigheden, voor zover betrekking hebbend op het aan het college voorgelegde geschil:
1.
Op 7 december 2022 stuurt de scriba van de kerkenraad een bericht aan de indiener met het verzoek om de bij dit bericht gevoegde akte van emeritering te ondertekenen. Blijkens die akte heeft de kerkenraad op 22 november 2022 besloten de indiener met ingang van 1 december 2022 conform artikel B17.2 van de kerkorde(1*) gezondheidsemeritaat te verlenen. De bijlage bij deze akte, getiteld ‘Overeenkomst [indiener] met de Gereformeerde Kerk vrijgemaakt te [plaats 2] en gedateerd 1 december 2022, vermeldt voor zover in deze zaak relevant:
“Daarbij zijn de overige ambtsvergoedingen komen te vervallen.”
2.
In een mailbericht, dat blijkens de inventarislijst bij het beroepschrift is verzonden op 15 december 2022, meldt de indiener dat hij aan het verzoek tot ondertekening van de akte van emeritering niet kan voldoen omdat in zijn optiek de emeritaatsuitkering niet juist is berekend. Hij verzoekt de kerkenraad om de bedragen aan te passen, waarna hij de akte met instemming zal ondertekenen.
In de periode daarna volgen diverse mailwisselingen, alle betrekking hebbend op de hoogte van de emeritaatsuitkering.
3.
In een brief van 1 maart 2023 richt de gemachtigde van de indiener zich tot de kerkenraad. Hij gaat daarbij uitgebreid in op de emeritaatsuitkering en stelt tevens dat de indiener het niet eens is met de passage uit de akte van emeritering “Daarbij zijn de overige ambtsvergoedingen komen te vervallen”.
(1*) De op dat moment geldende Kerkorde GKv 2014, laatstelijk gewijzigd door de Generale Synode van Goes 2020
De brief eindigt met het verzoek om genoemde overeenkomst van 1 december 2022 aan te passen op het punt van de emeritaatsuitkering “en hem tevens de kostenvergoedingen ZvW(2*) en belastingadvies toe te kennen ”
4.
Op 26 april 2023 zendt de gemachtigde van de indiener aan de Commissie van Beroep in Predikantszaken (hierna: CvB PZ) het in hoofde genoemde beroepschrift.
Op 1 mei 2023 bevestigt de CvB PZ aan de indiener en de kerkenraad de ontvangst, meldt dat de CvB PZ vanwege de fusie per 1 mei 2023 is opgeheven, noemt de mogelijkheid om het beroepschrift voor afhandeling aan de bevoegde instantie over te dragen, en informeert of dat de bedoeling van indiener is. Op 2 mei 2023 meldt de gemachtigde dat hij - mede gelet op de eenwordingsbesluiten rond de fusie - er van uit ging dat ten aanzien van een voor 1 mei 2023 ingesteld beroep bij de CvB PZ die commissie nog bevoegd zou zijn om daarover te oordelen conform de regelingen die golden tot 30 april 2023, tenzij de commissie zich hiertoe niet meer in staat acht. Indien dat laatste het geval is, lijkt het de gemachtigde van indiener inderdaad goed om de stukken door te sturen naar het college voor het kerkelijk beroep.
5.
Op 31 mei 2023 heeft de CvB PZ het beroepschrift doorgezonden aan het college voor het kerkelijk beroep van de Nederlandse Gereformeerde Kerken (hierna: het college) en heeft het college het ontvangen.
6.
In afwachting van verdere ontwikkelingen heeft het college de datum van de hoorzitting voorlopig bepaald op 12 juli 2023. Gezien eerdere mededelingen vanuit partijen dat behandeling van de zaak door het college wellicht niet nodig zou zijn, wordt die vraag op 3 juli 2023 bij de indiener neergelegd. Op dat moment blijkt het college dat de kerkenraad zich in een brief van 8 juni 2023 heeft uitgesproken over onder andere de gevraagde kostenvergoedingen.
7.
Bij brief van 7 juli 2023 heeft het college:
- de indiener en de kerkenraad gevraagd om hem de brief van 8 juni 2023 toe te zenden;
- de indiener verzocht om aan te geven wat genoemde brief betekende voor het op 31 mei 2023 aan het college doorgezonden beroepschrift van 26 april 2023;
- partijen in kennis gesteld van uitstel van de voorlopig geplande hoorzitting, opdat het college zich op de hoorzitting kan voorbereiden met inachtneming van alle tussen partijen gewisselde stukken.
8.
Blijkens de brief van 8 juni 2023 heeft de kerkenraad aan de indiener bericht dat de VSE de hoogte van de uitkering in verband met gezondheidsemeritaat heeft vastgesteld op basis van de norm waarop de indiener meende recht te hebben. Het verzoek om vergoeding van de kosten van een belastingadviseur en de vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage ZvW heeft de kerkenraad als ontvankelijk beschouwd en afgewezen.
De brief sluit af met een samenvatting:
- de kosten voor de inschakeling van een belastingadviseur nog eenmaal te vergoeden, op declaratiebasis, tot een maximum van € 550, dit gezien de nieuwe situatie, met een eigen woning en geen inkomsten meer uit verrichte arbeid.
- geen vergoeding toe te kennen voor tegemoetkoming in de zorgverzekering
- de kerkenraad heeft geen signalen dat de nieuwe uitkering niet toereikend is om in het levensonderhoud van indiener te voorzien; hij meent daarmee aan zijn zorgplicht jegens indiener te hebben voldaan.
9.
Naar aanleiding van genoemd verzoek van het college van 7 juli 2023 reageert de gemachtigde van de indiener bij brief van 31 juli 2023 naar de kerkenraad, met afschrift aan het college. Voor zover de brief van 8 juni 2023 betrekking heeft op de afwijzing van de gevraagde kostenvergoedingen bevat de reactie van de gemachtigde een weerlegging van het kerkenraadsbesluit en een uitgebreider onderbouwing van hetgeen de gemachtigde van indiener over dit onderwerp al in het beroepschrift naar voren bracht.
(2*) Zorgverzekeringswet
10.
De conclusie van de gemachtigde is, dat de tegemoetkoming voor de inkomensafhankelijke bijdrage ZvW en de vergoeding van de kosten van een belastingadviseur partijen nog inhoudelijk verdeeld houdt. De indiener verzoekt de kerk dan ook om de overeenkomst van 1 december 2022 aan te passen op het punt van de emeritaatsuitkering en hem, in lijn met de geschetste overwegingen, ‘daarnaast (…) alsnog de vergoeding tegemoetkoming ZvW en belastingadviseur geheel en onvoorwaardelijk toe te kennen, hetgeen eveneens in voornoemde overeenkomst dient te worden opgenomen. Dit is wat [indiener]betreft dan ook nog onverkort onderdeel van hetgeen partijen inhoudelijk verdeeld houdt’.
11.
Op 23 augustus 2023 heeft het college de indiener en de kerkenraad tijdens een hoorzitting in [plaats 3] de gelegenheid geboden hun standpunten nader toe te lichten. De indiener is verschenen met zijn gemachtigde. De kerkenraad heeft zich ter zitting rechtsgeldig doen vertegenwoordigen door zijn voorzitter, de voorzitter van de bestuurscommissie en een lid van de CvB tevens penningmeester, vergezeld door de [vertegenwoordiger] als adviseur. Van deze hoorzitting is een verslag opgemaakt. De gemachtigde van de indiener heeft ter zitting pleitaantekeningen overhandigd, die als bijlage bij het verslag zijn gevoegd.
Het verzoek en de omvang van het geschil
12.
Het beroepschrift d.d. 26 april 2023 aan de CvB PZ houdt in een verzoek van indiener om:
1.
uit te spreken dat het kerkenraadsbesluit van 22 november 2022 ongeldig is en
2.
een bindend advies te geven op grond van artikel 7.1, jo. artikel 5.3 jo. H2 van de Generale Regeling Predikantszaken (hierna te noemen: GRP) jo artikel 3 lid 2 Generale Regeling voor de Rechtspraak in Predikantszaken (hierna te noemen: GRRinP), dat aan de indiener de gevraagde emeritaatsuitkering met de daarbij behorende kostenvergoedingen moet worden uitbetaald, dan wel een bindend advies te geven over wat de indiener billijkheidshalve rechtens toekomt.
Gelet op het voorgaande stelt het college vast dat alleen de genoemde kostenvergoedingen partijen nog verdeeld houden. De emeritaatsuitkering is geen onderdeel meer van het geschil.
Het van toepassing zijnde kerkelijk recht, bevoegdheid en ontvankelijkheid
13.
De Landelijke Vergadering NGK/Generale Synode GKv te Zoetermeer 2022-2023 heeft in het kader van de eenwording van beide kerkverbanden ten aanzien van de kerkelijke rechtspraak de volgende besluiten genomen (voor zover hier van belang):
a. Wanneer voor 1 mei 2023 beroep wordt ingesteld bij een classis, een particuliere synode, een regiovergadering of de commissie van beroep in predikantszaken, blijft deze vergadering of commissie tot uiterlijk 1 mei 2024 bevoegd om dit af te handelen in de samenstelling en volgens de regelingen die tot 30 april 2023 geldig waren. Is ze daartoe niet in staat, dan draagt ze de zaak over aan het landelijke college voor het kerkelijk beroep.
b. Elk beroep, hoger beroep of verzoek tot herziening wordt beoordeeld volgens het recht dat gold toen het bestreden besluit genomen werd.
14.
Het primaire bestreden besluit van de kerkenraad dateert van 1 december 2022 en is daarmee genomen voor 1 mei 2023. Dit betekent dat in de beroepsprocedure het recht van de voormalige GKv geldt en wordt toegepast.
15.
Omdat het college op 1 mei 2023 in het leven is geroepen, is het procesrecht van toepassing dat is vastgelegd in de Landelijke regeling voor de kerkelijk rechtspraak, vastgesteld door de Landelijke Vergadering NGK/Generale Synode GKv te Zoetermeer 2022-2023.
16.
Op 31 mei 2023 heeft de CvB PZ het beroepschrift van 26 april 2023 overgedragen aan het college omdat zij zich niet in staat achtte de zaak zelf af te doen.
17.
Op grond van het hierboven aangehaalde overgangsrecht voor de kerkelijke rechtspraak heeft het college zich daarom bevoegd geacht om van het beroepschrift kennis te nemen.
18.
Het beroepschrift, gericht tot de CvB PZ, hield in
- een beroep tegen het kerkenraadsbesluit van 22 november 20223, en
- een verzoek tot het geven van een bindend advies op grond van artikel 3 lid 2 van de GRRinP.
19.
Op grond van artikel F5 van de Kerkorde en nader geformuleerd in artikel 2 van de Landelijke Regeling voor de kerkelijke rechtspraak van de Nederlandse Gereformeerde Kerken is het college
‘een onafhankelijke rechterlijke instantie die bevoegd is kennis te nemen van het beroep dat op grond van de kerkorde of een landelijke regeling kan worden ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar van een kerkenraad of een regionale vergadering of tegen een besluit van de kerkenraad dat met goedkeuring van de regionale vergadering is genomen’.
20.
Op grond van het kerkelijk recht heeft het college derhalve niet de bevoegdheid tot het geven van bindend advies. Het college kan het verzoek om bindend advies over de kostenvergoedingen daarom slechts behandelen als een beroep, hetgeen het college zal doen. Dit betekent echter dat er ten aanzien van de ontvankelijkheid, waaronder de beroepstermijn, aan voorwaarden dient te worden voldaan. Ten aanzien van zowel het voldoen aan de beroepstermijn als de zorgvuldigheid van de procedure rond de goedkeuring door de classis van het besluit tot gezondheidsemeritaat, zijn bij het college echter de nodige vragen gerezen.
Zoals hierboven is aangegeven heeft het beroep nog slechts betrekking op de tegemoetkoming voor de inkomensafhankelijke bijdrage ZvW en de vergoeding van de kosten van een belastingadviseur.
Partijen hebben tijdens de hoorzitting laten blijken dat er behoefte is aan duidelijkheid op dit punt. Tijdens de hoorzitting heeft het college ook geproefd dat de indiener en de kerkenraad behoefte hebben aan herstel van contact en aan vrede door recht.
Het college is, gelet op het uitzonderlijke karakter en de voorgeschiedenis van de zaak, van oordeel dat hij in deze beroepsprocedure aan de genoemde ontvankelijkheidsvragen voorbij zal moeten gaan om partijen de gevraagde duidelijkheid te kunnen geven. Daarom zal het college in het vervolg van deze uitspraak nog slechts op de inhoud van het nu nog aanhangige geschil ingaan.
Overwegingen ten aanzien van de inhoud
21.
Artikel B16.1 van de Kerkorde GKv 2014 legde op de kerk een algemene verantwoordelijkheid voor het levensonderhoud van de predikant. Artikel B16.3 bepaalde dat de kerken een gezamenlijk kader hanteren voor de invulling van hun zorgplicht, in overeenstemming met maatschappelijk aanvaarde normen.
Als uitwerking van artikel B16 van de kerkorde bevatte Hoofdstuk F van de GRP het kerkelijk recht in de GKv ten aanzien van het levensonderhoud en overige materiele voorzieningen bij actieve dienst. Indien de kerk besloot en handelde in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van de GRP, gaf hij in beginsel voldoende inhoud aan zijn verantwoordelijkheid voor het levensonderhoud van zijn predikant.
22.
Artikel F1.1 bepaalde dat de predikant van de kerk waaraan hij is verbonden, overeenkomstig de bijlagen bij de beroepsbrief de volgende voorzieningen ontvangt: a. een maandelijks traktement ter voorziening in het levensonderhoud; b. vergoeding van aan de uitoefening van het ambt van predikant verbonden kosten en eventuele andere kosten; (…).
3 Het voorgenomen besluit is gedateerd 22 november 2022, de akte van emeritering met bijlage is gedateerd 1 december 2022
23.
Artikel F6 kaderde de zorgplicht bij arbeidsongeschiktheid in. Het van toepassing zijnde artikel F6.2 luidde als volgt:
Bij blijvende arbeidsongeschiktheid van de predikant blijft diens aanspraak op traktement ter voorziening in het levensonderhoud volgens art. F1.1 GRP bestaan totdat is beslist over het verlenen van gezondheidsemeritaat dan wel ontheffing van het ambt. De aanspraak op vergoeding van kosten volgens art. F1.1 GRP blijft bestaan indien en voor zover de desbetreffende kosten werkelijk worden gemaakt.
24.
Naar uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt, meent de gemachtigde van de indiener dat uit artikel F6.2 GRP volgt: “dat de toekenning van kostenvergoedingen – voor zover zij daadwerkelijk worden gemaakt – losstaat van de toekenning van gezondheidsemeritaat”. Wat de indiener betreft worden de kosten die in de materiële regelingen zijn opgenomen in hoofdstuk II onder 1 (Tegemoetkoming ziektekosten ZvW) en onder 9 (Belastingadviseur) nog daadwerkelijk door hem gemaakt, op grond waarvan ook na gezondheidsemeritaat een recht op vergoeding zou bestaan. De gemachtigde en de indiener maken tevens melding van een vergelijkbare situatie waarin een kerk haar predikant tot in elk geval leeftijdsemeritaat, deze kostenvergoedingen doorbetaalt.
25.
Naar uit de stukken blijkt meent de kerkenraad dat het in artikel F6.2 moet gaan om kosten “waar ook actie c.q. arbeid tegenover staat”. Een predikant die volledig met emeritaat is “en geen kosten meer maakt (dus geen arbeid meer verricht) heeft bovendien een dusdanig beperkte verandering in zijn fiscale positie dat de kosten voor een belastingadviseur wellicht niet meer reëel zijn”. Ook plaatst de kerkenraad de zorgplicht in het kader van redelijkheid en billijkheid en beroept hij zich op doorbetaling van de vergoeding van studie- en autokosten in de periode die aan het emeritaat voorafging “terwijl daar geen prestaties tegenover stonden”.
26.
Ten aanzien van de inkomensafhankelijke bijdrage ZvW overweegt het college dat uit de regelgeving blijkt dat predikanten deze bijdrage ook na emeritering nog verschuldigd zijn. Voor de kosten van een belastingadviseur geldt dat een predikant die gedurende zijn actieve periode gebruik maakte van de diensten van een belastingadviseur, dat mogelijk ook na emeritering wil blijven doen, mede gezien het feit dat zijn fiscale positie na emeritering niet wijzigt.
27.
Ten aanzien van de reikwijdte van artikel F6.2 overweegt het college dat de titel van Hoofdstuk F, waar artikel F6.2 deel van uit maakt, luidt: ‘levensonderhoud en materiële voorzieningen bij actieve dienst’.
Alleen al de laatste woorden van die titel maken duidelijk dat de voorzieningen uit dit hoofdstuk betrekking hebben op een predikant in actieve dienst. Artikel F6.2. is dan ook van toepassing totdat over het verlenen van gezondheidsemeritaat is beslist. De tweede volzin geeft slechts duidelijkheid over de reikwijdte van de plicht tot vergoeding van kosten tot dat moment: indien en voor zover de kosten werkelijk worden gemaakt.
28.
Anders dan de kerkenraad blijkens zijn brief van 8 juni 2023 meent, kan uit artikel F6.2. niet worden afgeleid dat de plicht tot vergoeding van kosten afhankelijk is van het antwoord op de vraag of er activiteiten tegenover staan. Artikel F6.2 verbindt de plicht tot vergoeding van kosten immers aan het antwoord op de vraag of de arbeidsongeschikte predikant in de periode tot het verlenen van gezondheidsemeritaat daadwerkelijk kosten maakt.
Anders dan de gemachtigde van de indiener meent, moet artikel F6.2 zo worden gelezen dat de aanspraak op vergoeding van (werkelijk gemaakte) kosten, op dezelfde voet als de aanspraak op doorbetaling van het traktement, blijft bestaan totdat is beslist over het verlenen van gezondheidsemeritaat (…).
29.
Het college overweegt verder dat ook een predikant met leeftijdsemeritaat de inkomensafhankelijke bijdrage ZvW moet betalen. Artikel H3. regelt de zorgplicht van de kerk bij leeftijdsemeritaat en bepaalt uitsluitend dat de predikant in die situatie ter voorziening in zijn levensonderhoud een maandelijkse uitkering wegens leeftijd ontvangt. Van vergoeding van gemaakte kosten is geen sprake.
Ten aanzien van het verschuldigd zijn van de inkomensafhankelijke bijdrage ZvW bevinden de predikant met gezondheidsemeritaat en de predikant met leeftijdsemeritaat zich in dezelfde positie. Dat zo zijnde, kan naar het oordeel van het college niet worden volgehouden dat beoogd zou zijn om ten aanzien van de vergoeding tussen hen een onderscheid te maken, door de eerste wel en de tweede geen recht op vergoeding toe te kennen.
30.
Alles overwegend oordeelt het college dat vergoeding van kosten ná gezondheidsemeritering geen recht is dat kan worden geclaimd op basis van artikel F6.2 GRP.
31.
De predikant heeft in de stukken en ter hoorzitting een beroep gedaan op een in zijn ogen vergelijkbare situatie, waarin de kerk de bedoelde kostenvergoedingen doorbetaalt tot aan het leeftijdsemeritaat van de predikant. Ook aan de adviseur van de kerkenraad was een situatie bekend waarin de kerk aan een predikant met gezondheidsemeritaat in een bijzonder schrijnende situatie meer betaalt dan waar deze predikant op grond van genoemde regelingen recht op heeft.
Wat daarvan ook zij, gelet op het voorgaande stelt het college vast dat onder die handelwijze niet een plicht voor de kerk ligt op grond van artikel F6.2 GRP. Artikel B16.1 kerkorde laat uiteraard wel ruimte om in schrijnende of anderszins bijzondere individuele situaties meer te doen dan waartoe de kerk op grond van artikel F6.2 GRP verplicht is.
32.
Op grond van artikel F76.1 en F73.1 Kerkorde GKv 2014 kan beroep worden ingesteld op de grond dat de betrokkene van oordeel is dat het besluit:
a. in strijd is met het Woord van God of het kerkelijk recht, of
b. de opbouw van de gemeente schaadt, of
c.
hem persoonlijk onrecht aandoet waarin hij niet kan berusten
Alles overwegend komt het college tot het oordeel dat het besluit om de gevraagde kostenvergoedingen niet toe te kennen, niet in strijd is met het Woord van God of het kerkelijk recht. Ook kan naar het oordeel van het college niet worden gesteld dat met het besluit de opbouw van de gemeente is geschaad. Tot slot is het college van oordeel dat de indiener geen persoonlijk onrecht is aangedaan waarin hij niet zou kunnen berusten.
33.
Ten overvloede merkt het college nog op dat tijdens de hoorzitting van zowel de kant van de kerkenraad als van de indiener toenadering te bespeuren was, zowel op persoonlijk vlak als op de bereidheid om met elkaar om tafel te gaan. Het college spreekt de hoop uit dat deze uitspraak duidelijkheid geeft over de juridische status van de in geding zijnde vraag en dat deze uitspraak daarmee de vrede door recht mag bevorderen.
Uitspraak
Het college verklaart het beroep ongegrond.
Utrecht, 2 november 2023
ds H. van Eeken
mr. J. Janssens-Boer, voorzitter
ds. R. Tigelaar
College niet bevoegd (overgangsrecht) - verwijzingsbeslissing
VERWIJZING
door het college voor het kerkelijk beroep van de Nederlandse Gereformeerde Kerken
Uitspraak van het college voor het kerkelijk beroep op het beroep van 14 juli 2023
in de zaak tussen
[indiener] te [woonplaats] (verder te noemen: de indiener)
en
de kerkenraad van de Nederlandse Gereformeerde Kerk van [woonplaats] (verder te noemen: de kerkenraad).
Procesverloop
Uit de door de indiener overgelegde stukken blijken de volgende feiten:
1.
Op 26 september 2022 heeft de kerkenraad van de (toenmalige) Gereformeerde kerk (vrijgemaakt) te [woonplaats] een besluit genomen met als strekking dat de kerkenraad niet opnieuw in gesprek zal gaan met de indiener (het zogenoemde 'stopbesluit').
2.
Op 8 december 2022 heeft de scriba van de kerkenraad dit besluit (een passage uit de notulen) aan de indiener toegestuurd.
3.
Op 7 maart 2023 heeft de indiener van de kerkenraad de rapportage ontvangen die ten grondslag ligt aan het besluit van 26 september 2022.
4.
Op 17 maart 2023 heeft de indiener in een brief zijn bezwaren tegen het besluit van 26 september 2022 kenbaar gemaakt bij de classis.
5.
Op 13 juni 2023 heeft de classis uitspraak gedaan op de bezwaren van de indiener en deze uitspraak toegestuurd aan de indiener.
6.
Op 14 juli 2023 heeft de indiener in een brief zijn bezwaren tegen de uitspraak van de classis kenbaar gemaakt aan het college voor het kerkelijk beroep (verder te noemen: het college).
Beroepschrift
De indiener heeft zijn bezwaren verwoord in een brief aan het college met de aanduiding 'bezwaarschrift'. In feite is er sprake van een beroepschrift, ingediend bij het college. De strekking van het beroep is, zoals het college begrijpt, het ongedaan maken van het door de kerkenraad genomen stopbesluit.
Overwegingen
1.
Het college heeft de stukken bestudeerd en kan tot geen andere conclusie komen dan hieronder is verwoord. Onder deze omstandigheid ziet het college af van het beleggen van een hoorzitting en zal het niet overgaan tot het horen van de indiener en de kerkenraad.
2.
Volgens het tot 1 mei 2023 geldende artikel F73 van de kerkorde van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt kan een gemeentelid binnen zes weken na de bekendmaking van een besluit van een kerkenraad, bezwaar maken bij de kerkenraad.
3.
De indiener heeft zijn bezwaren tegen het stopbesluit verwoord in een bericht aan de classis.
4.
De classis heeft geconstateerd dat de indiener er voor gekozen heeft zijn bezwaren niet eerst aan de kerkenraad voor te leggen maar direct aan de classis. De classis heeft besloten de bezwaren inhoudelijk te behandelen als een rechtstreeks beroep tegen het besluit van de kerkenraad en uitspraak te doen op het ingestelde beroep. De classis was op zich ook bevoegd een beroep, ingesteld voor 1 mei 2023, te behandelen en uitspraak te doen, ook als de classis uitspraak zou doen na 1 mei 2023. (1*)
5.
De uitspraak van de classis is dan ook aan te merken als een uitspraak op beroep (zie artikel F77 van de destijds geldende kerkorde) waartegen een betrokkene hoger beroep kan instellen bij de generale synode. Het college is niet bevoegd uitspraak te doen op een hoger beroep tegen de door de classis in beroep gedane uitspraak van 13 juni 2023.
6.
Op grond van de huidige kerkorde van de Nederlandse Gereformeerde Kerken is enkel de (landelijke) synode bevoegd een hoger beroep te behandelen en daarin uitspraak te doen. Het is aan de indiener om alsnog hoger beroep in te stellen dan wel daarvan af te zien.
Uitspraak
Het college verklaart zich onbevoegd uitspraak te doen op het (hoger) beroep.
31 augustus 2023
mr. J.P.A. Boersma, voorzitter
mr. J. Janssens-Boer
mr. J. Storm
(1*) zie artikel 49 van de Acta GS/LV 2022, onderdeel 6 van besluit 2 over kerkelijke rechtspraak
College niet bevoegd (overgangsrecht) - vervolg
VERWIJZING
door het college voor het kerkelijk beroep van de Nederlandse Gereformeerde Kerken
Op 31 augustus 2023 heeft het college voor het kerkelijk beroep op het beroep van 14 juli 2023 in de zaak tussen
[indiener] te {woonplaats] (verder te noemen: de indiener)
en
de kerkenraad van de Nederlandse Gereformeerde Kerk van [woonplaats] (verder te noemen: de kerkenraad)
uitgesproken dat het college onbevoegd is uitspraak te doen op het als hoger beroep aan te merken beroep dat de indiener heeft ingesteld. Dit hoger beroep gaat over de juistheid van het besluit van de kerkenraad van 26 september 2022 van de (toenmalige) Gereformeerde kerk (vrijgemaakt) te [woonplaats] met als strekking dat de kerkenraad niet opnieuw in gesprek zal gaan met de indiener (het zogenoemde 'stopbesluit').
Aansluitend op de uitspraak van 31 augustus 2023 heeft de indiener hoger beroep ingesteld en dit hoger beroep is in behandeling bij de synode.
De informatie uit het beroepschrift van 12 oktober 2023
In augustus 2023 heeft de indiener meer informatie opgevraagd bij de kerkenraad en de scriba heeft deze informatie gegeven.
Op 20 september 2023 heeft de kerkenraad de indiener bericht dat hij niet meer zal reageren op bezwaren van de indiener, te minder omdat er geen nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen. Op 28 september 2023 maakt de indiener bezwaar tegen dit besluit van 20 september 2023 en vindt hij dat de kerkenraad zijn bezwaar inhoudelijk moet behandelen. Hij stelt dat hij van de scriba informatie heeft gekregen en dat daaruit nieuwe feiten naar voren zijn gekomen met betrekking tot de heroverweging van het stopbesluit van 26 september 2022.
Op 4 oktober 2023 heeft de kerkenraad de indiener bericht dat zij niet terugkomt op het besluit van 20 september 2023.
Op 12 oktober 2023 heeft de indiener bij het college beroep ingesteld tegen het besluit van 4 oktober 2023 en daarbij heeft hij gesteld dat hij bij een bezoek van leden van de kerkenraad op 7 december 2022 punten naar voren heeft gebracht die de kerkenraad bij de behandeling van het bezwaar tegen het stopbesluit niet heeft meegewogen. Deze punten zijn nieuwe feiten die hij heeft aangedragen en die tot heroverweging van de uitspraak op bezwaar tegen het stopbesluit van 26 september 2022 had moeten leiden.
Overwegingen
Uit het voorgaande blijkt dat de indiener van mening blijft dat het stopbesluit van 26 september 2022 niet juist is. Op dit moment loopt het hoger beroep van de indiener tegen dat bewuste stopbesluit en dat besluit is dus nog niet onherroepelijk geworden. Onder deze omstandigheid ziet het college geen ruimte om de juistheid van de (opvolgende) besluiten van de kerkenraad van 2023 te beoordelen. Dat zou er immers toe leiden dat zowel het college in beroep als de synode in hoger beroep zou oordelen over hetzelfde stopbesluit van 26 september 2022. De nadere informatie van de indiener kan wel van belang zijn bij de beoordeling van het lopende hoger beroep bij de synode.
Uitkomst
Het college verwijst het beroep tegen de uitspraak van de kerkenraad van 4 oktober 2023 naar de synode en verzoekt de synode de inhoud van het beroepschrift in de beoordeling van het hoger beroep met betrekking tot het stopbesluit te betrekken.
3 november 2023
mr. J.P.A. Boersma, voorzitter
mr. J. Janssens-Boer
mr. J. Storm
College niet bevoegd bij besluit kerkenraad buiten NGK
Uitspraak
van het college voor het kerkelijk beroep van de Nederlandse Gereformeerde Kerken
Uitspraak van het college voor het kerkelijk beroep op het beroep
in de zaak tussen
ds. [indiener] te [woonplaats] (verder te noemen: de indiener), bijgestaan door mr. G.T. Varwijk (CGMV)
en
de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk vrijgemaakt te [plaatsnaam 1] (verder te noemen: de kerkenraad).
Procesverloop
Uit de door de indiener overgelegde stukken blijken de volgende feiten:
1.
Met ingang van 1 januari 202[*] is de indiener losgemaakt als predikant van de Gereformeerde Kerk vrijgemaakt te [plaatsnaam 1]. De classis [plaatsnaam 2] heeft daaraan goedkeuring verleend.
2.
De kerkenraad en de indiener hebben een financiële overeenkomst gesloten met onder meer een bepaling over een aanvulling op de arbeidsinkomsten die de indiener na de losmaking elders zou kunnen verwerven.
3.
Op 31 oktober 202[*] is de indiener bevestigd als predikant van de Gereformeerde Kerk vrijgemaakt van [plaatsnaam 3] Deze kerk betaalt een lager traktement dan dat hij uit [plaatsnaam 1] ontving. De kerkenraad van [plaatsnaam 1] betaalde op grond van de financiële overeenkomst sindsdien een aanvulling.
4.
Met ingang van 1 januari 2023 heeft de kerkenraad de aanvulling op een lager bedrag vastgesteld, onder meer als gevolg van het vervallen van de Zvw-toeslag. De indiener heeft bezwaar gemaakt tegen de verlaging van de aanvulling.
5.
Na een e-mailwisseling met de penningmeester van de kerk en het inwinnen van een onafhankelijk advies heeft de kerkenraad op 22 mei 2023 besloten dat de verlaging terecht was.
6.
Op 1 juni 2023 wordt namens de indiener gereageerd op het besluit van de kerkenraad van 22 mei 2023.
7.
Op 19 juni heeft de kerkenraad bevestigd dat zij niet terugkomt op de verlaging als verwoord in het besluit van 22 mei 2023.
8.
Op 31 augustus 2023 heeft de indiener beroep ingesteld tegen het besluit niet terug te komen op de verlaging van de aanvulling.
Beroepschrift
De indiener verzoekt het college uit te spreken als bindend advies dat de verlaging van de aanvulling niet juist was en te bepalen dat de aanvulling uitkomt op een bedrag van € 815,62 per maand.
Overwegingen
1.
Het college heeft de stukken bestudeerd en kan tot geen andere conclusie komen dan hieronder is verwoord. Onder deze omstandigheid ziet het college af van het beleggen van een hoorzitting en zal het niet overgaan tot het horen van de indiener en de kerkenraad.
2.
Het college is op grond van de kerkorde van de Nederlandse Gereformeerde kerken en de daarop gebaseerde regelingen bevoegd uitspraak te doen op een beroep van een belanghebbende tegen een besluit van een kerkenraad. Deze kerkorde geldt voor het verband van de Nederlandse Gereformeerde Kerken, ontstaan op 1 mei 2023. Aan het college zijn geen (aanvullende) bevoegdheden toegekend in de vorm van het geven van een bindend advies.
3.
Het verzoek van de indiener richt zich tegen een besluit van de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk vrijgemaakt te [plaatsnaam 1] en deze kerk maakt geen deel uit van het sinds 1 mei 2023 gevormde kerkverband van de Nederlandse Gereformeerde Kerken als genoemd onder E1 van de kerkorde.
4.
Het college is dan ook niet bevoegd uitspraak te doen in een geschil met de kerkenraad van deze kerk, ook niet op grond van een overgangsbepaling.
Uitspraak
Het college verklaart zich onbevoegd uitspraak te doen op het beroep.
13 november 2023
mr. J.P.A. Boersma, voorzitter
mr. J. Janssens-Boer
mr. J. Storm